Schrijfster Heleen van den Hoven woont al ruim dertig jaar in Nieuwegein. Onlangs kwam haar derde boek Het Tango algoritme uit. Toen haar kinderen nog klein waren, schreef Heleen De Troonladder en Losse tanden, enkele kinderboeken die spelen in de wijk Zuilenstein. Deze boeken zijn via onze webshop te koop. Voor de lezers van De Digitale Stad Nieuwegein tekent ze wekelijks haar spinsels op met haar schrijverspen. Deze keer deel twee van het vervolgverhaal over Reinhuizen CS, waarin enige opschudding wordt gewekt. Alle voorgaande aflevering over Reinhuizen CS kunt u hier lezen.
Reinhuizen CS
‘Langzaam krijg ik routine in het schoonmaakwerk. De conciërge heeft me duidelijk instructies gegeven en zo sjouw ik ‘s avonds met mijn karretje langs de kantoorruimtes in het laboratorium. Ik haal een doekje over bureaus en stoelen, reinig de toiletten en plaats nieuwe wc-rollen waar nodig. Als er rommel op de bureaus ligt, of er nog een man zit die de tijd vergeten is, dan stof ik daar netjes omheen. Hoewel ik moet zeggen dat ik bij een bepaalde professor altijd de neiging moet onderdrukken wat Glassex op zijn hoofd te sprayen om te zien of de kale bol dan nog meer gaat glanzen.’
‘In de ruimte waar experimenten gedaan worden, kom ik niet. Wel val ik af en toe in bij het koetshuis, een welkome plek, want de koffie is er heerlijk. Het is winter, de avonden zijn lang en het is altijd al donker wanneer ik na zevenen aankom. Het kantoor is dan grotendeels leeg, op een verdwaalde professor na, en vaak zijn ik, de conciërge en een paar andere schoonmakers de enige aanwezigen. Althans, dat dacht ik.’
‘Ik heb van Lena van Tuijl een sleutel gekregen van het hek, en er is ook een plekje in de schuur waar ik mijn schilderspullen mag bewaren. Daar maak ik graag gebruik van en mijn collectie tekeningen vordert gestaag, dat komt goed uit, want ik heb inmiddels een contract om een kinderboek te illustreren.’
‘Vanmiddag kwam Lena naast mijn schildersezel staan toen ik de tamme kastanje vastlegde.
‘Wat is dat?’
‘De kastanjeboom.’
‘Dat zie ik, maar in die holte?’
‘O, dat is een kobold.’
Ze liep naar de boom toe en bekeek hem van alle kanten. Verbaasd zag ik hoe ze haar hoofd in de holte stak.
‘Het is maar fantasie hoor!’ riep ik.
‘Ik geloof niet in fantasie.’
Ze keek nog eens naar mijn tekening, en veegde met een woest gebaar een spin van haar schouder. Gelukkig behoort ze niet tot de doelgroep van mijn uitgever.’
‘‘Mooie boom,’ zei ze, alsof ze vond dat ze toch iets aardigs moest zeggen. Toen ik opgeruimd had en het hek achter me sloot, zag ik haar staan, bij de kastanje, naast de professor met de kale bol, die aandachtig in de holte van de boom keek. Ach, je hebt overal eigenaardige mensen, en natuurkundigen spannen de kroon.’
‘Wanneer ik ‘s avonds de kantoren op orde heb, bekruipt me weer het eigenaardige gevoel dat allerlei ogen me aanstaren, en als ik van het laboratorium naar het koetshuis loop, zie ik beweging in het gras aan de overzijde van het water. Er lopen mensen heen en weer, ze lijken achter iets aan te jagen – een loslopende hond, schiet door mijn hoofd – en ineens vliegt er een schaduw over de houten brug. Maar daar staan Lena van Tuijl, met een bezem, en de professor. Hij roept iets en de schaduw zwenkt naar links.’
‘Geschrokken zet ik een stap achteruit. Iemand rent langs me. Ik hoor een knal en zie een man uithalen met een lange zweep. En dan is het voorbij. Zeker tien vrouwen en mannen ontnemen me het zicht op het pad. Ze rapen iets of iemand op en dragen hun onwillige prooi in processie naar het kasteel. Het wezen worstelt en kronkelt in hun handen. Het is geen hond, geen kind. Wanneer ze de trap afdalen naar de lage brug, die recht naar het souterrain van het kasteel leidt, heb ik even de illusie dat ze een kobold dragen – de kobold uit mijn schilderij.’
‘Dan verdwijnen ze uit het zicht. Achter de ramen in de kelders van het kasteel gaat licht aan. Vol verbazing bemerk ik iets dat me tot nog toe ontgaan is. Er zitten tralies voor die ramen.’
Wordt vervolgd
Heleen van den Hoven